Oorkonden of charters werden in vroeger eeuwen bezegeld. Het zegel diende als waarmerk en de oorkonde kreeg door het zegelen rechts- en bewijskracht. Uiteraard was ook de status van de zegelaar, de persoon van wie het zegel was, van invloed op de waardering van de rechtshandeling die in de oorkonde stond beschreven.
Als de hertog of landsheer een recht schonk aan een stad of persoon moest zijn zegel natuurlijk wel aan de oorkonde hangen. De oorkonder, dus de persoon of instelling die de oorkonde uitvaardigde, moest zijn zegel aan de oorkonde bevestigen. Bij belangrijke akten die bv. meerdere steden of personen betrof zegelden alle betrokkenen. Een woud aan zegels kon dan de oorkonde sieren.
Een zegel was verbonden aan een persoon of aan een instelling. Zo was er bv. het zegel van de schepenbank van Tilburg. Bij weer andere schepenbanken zegelden de schepenen zelf, zoals bv. in ’s-Hertogenbosch en Oisterwijk, maar in die plaatsen was er ook een gemeen schependomszegel.
De zegels van individuele schepenen bestonden meestal uit het familiewapen. De zegels werden gemaakt en ontworpen door een zegelmaker. Dat zegel was vaak persoonlijk en werd vernietigd na het overlijden van de persoon. Dat om vervalsing van oorkonden te voorkomen.
Het zegel werd afgedrukt in bijenwas. Dat is een redelijk stugge materie die tegen een stootje kon. De latere lakzegel was kwetsbaarder. Het materiaal heeft er wel toe geleid dat veel zegels in de loop der eeuwen zijn beschadigd.