Geetruidenberg

Wij Dominicus Hoogewerff ende Benjamijn van Blijenburgh ǁ schepenen der stadt Geertruiden Bergh doen condt dat voor den rechter ende voor ǁ ons in een gebanne vierschare gecomen is Harmen van Leuven woonende ǁ alhier, geeft over met vrijer gifte aen ende ten behoeve van sijne suster ǁ Geertie Cloostermans mede alhier woonende een huijs gront en toebehoerte ǁ staende ende gelegen inde Vismert straet binnen dese stadt van outs genaemt ǁ de Sleutel, comende daer tegen oost en suijden de loosije vande heer borgemeester ǁ Augustijn van Son, west Willem Vos ende noorden de straet, voorts met soo ǁ danige vrijdommen, actien ende servituijten soo active als passive als het voors. ǁ huijs eenighsints hebbende ende subject is, volgens de oude brieven daer van ǁ sijnde, ende bekende hij comparant vanden coop ende overgifte deses voldaen ende ǁ betaelt te sijn met de somme van tien stuijvers contant gelt, geloovende ǁ oversulcx het voorn. vercochte te vrijen ende waren jaer ende dagh naer ǁ deser stede recht is vrij ende niet anders belast als met X stuijvers Sinte ǁ Meerten chijns aende stad te betalen met sijnen gerechtigen heeren ǁ chijns sondermeer, des toirconden soo hebben wij schepenen voorn. dese ǁ met onse gewoonel(ijcken) zegele besegelt actum den XXIX April XVII^c ǁ tweendertigh  ǁ Bij mij secretaris ǁ W. Francken ǁ In margine: Francken ǁ Op de pliek: Solvit den XL^e penning ǁ

Dorsale aantekening:

Vestbrieff ǁ Geertie Cloosterǁmans